Een koude wintermiddag. In de straat glijdt een zwarte auto binnen. Op de motorkap twee zwarte vlaggetjes. Ze komen voor Joop. Mijn buurman. Wijlen mijn buurman. “Ze gingen beneden een soepie drinken en toen ze terugkwamen was ie overleden”, adequate beschrijving van Joop zijn laatste minuten door de andere buurman van Joop. Hij staat bij mij aan de deur en kijkt verdrietig maar berustend. Ik heb Joop de laatste maanden niet meer gesproken. “Eigenlijk was hij al een jaar bezig met doodgaan”. Alweer die scherp observerende buurman. Veel kan ik hier niet toevoegen over Joop. Hij was een sympathieke maar geruisloze buurman. Gepensioneerd ingenieur bij Rijkswaterstaat. Getrouwd, kinderen het huis uit. Hartpatiënt. Hij kwam wel eens aan de deur als één van onze jongens de bal in zijn tuin had geschoten. Zijn ademhaling hoog als gevolg van zijn gevoel over het hem aangedane onrecht. Ik begreep het niet en ook weer wel. Meestal praatte ik een paar minuten met hem zodat hij weer rustig werd. Bang als ik was dat hij met zijn zwakke hart ter plekke een beroerte zou krijgen. Aan het eind van ons gesprekje legde hij dan zijn hand op mijn schouder en zei dat ík het tenminste begreep. Dat gaf wel gevoel van verbondenheid. Meer communicatie was er de laatste tijd niet. En daarvoor ook niet. Vreemd hoe je ruim 20 jaar naast elkaar kunt wonen zonder veel van elkaar te weten. “Zijn vrouw gaat verhuizen naar hun dochter in de randstad”, was de derde en laatste zin van de buurman. Nieuwe buren dus. “Misschien word ik over 20 jaar ook wel zo mijn huis uit gedragen”, schiet er door mijn hoofd. “Staat de nieuwe buurman achter zijn raam naar mij te kijken. Wat laat ik dan achter op deze wereld wat er nog aan mij herinnert?” is mijn volgende gedachte. In het boeddistische denken kom je natuurlijk gewoon weer terug op aarde. Ik ben nog niet zo ver dat ik deze verlichte visie op leven en sterven al durf te omarmen. Toch binnenkort maar even kennismaken met de nieuwe buurman.

