De basis. Het leven. De weg. En nog veel meer.

Jij bent het zaadje. Het zaadje van de kievitsbloem (ja, lastig, ik weet het, maar neem er de tijd voor en probeer het gewoon eens). Stel je voor: Je ligt daar in het verse groene gras plat op je rug (of op je buik, voor een zaadje is dat natuurlijk hetzelfde) en de prille voorjaarszon kietelt je met haar warmte. Naast je ruist zacht het beekje. Een waterdruppel spat op de toppen van de grassprieten in kleine druppeltjes uit elkaar en je voelt hoe je het vocht van deze zachte nevelsluier in je opneemt en langzaam sterker wordt. Je bent ontspannen, je hebt het naar je zin. Je wacht tot de lucht warmer wordt om te gaan kiemen en de wereld je prachtige bloemen te tonen. Maar hoe kwam je hier terecht? Je kijkt om je heen. Niets dan groene grassprieten steken omhoog. Geen bekende stengels naast je of verdroogde bloemen boven je die herinneren aan een vorig seizoen. Nee, je bent helemaal alleen. Hoewel je even een klein steekje van eenzaamheid voelt, verman je je en dwingt jezelf om na te denken hoe je hier in hemelsnaam bent terecht gekomen.

Ineens is het beeld er weer. Het was in de vorige nazomer. Ja dat was het. Je hing veilig in de kelk van je bloem, een beetje mijmerend over…ja over wat eigenlijk? Waar mijmeren zaadjes over? Het was in ieder geval een doodgewoon begin van een doodgewone dag. Zo waren alle dagen daarvoor ook geweest. En je weet dat het saai klinkt, maar eigenlijk houdt je van doodgewoon. Dat is wat jij namelijk zelf ook bent, een doodgewoon zaadje, één van die talloos veel miljoenen, wachtend op wat komen gaat. Tot aan die dag. Die bewuste ochtend.

Er waait een briesje. Onschuldig, zo lijkt het. Maar het is alsof je in al die onschuld iets kunt voorvoelen van wat komen gaat. De zweem van een dreiging. Iets wat je zorgen baart, al kun je nog niet benoemen wat het veroorzaakt. Even schommelt de kelk. Het is meer een lichte trilling. Dan weet je het. Jouw moment is naderbij. Het moment van loslaten. Je laten vallen, voelen hoe de wind je oppakt, een paar salto’s maken, misschien een paar schroeven en dan weer zacht landen. Het liefst zo dichtbij mogelijk. Terwijl dit allemaal door je heen gaat is de bries gaan liggen. Het is windstil. In de kelk is het donker. De anders zo rooddoorschijnende bladen zijn dieppaars verkleurd. Dat is vreemd, denk je. Het is toch net ochtend en-. Die gedachte kun je niet meer afmaken want een enorme windvlaag rukt de kelk in een keer van de stengel en als een soort omgekeerde parachute worden jullie omhoog gestoten.

Er breekt in de kelk een blinde paniek uit. De wind raast als een dolle om de kelk en met elke stoot stijgen jullie hoger en hoger. Angstig opgewonden kijk je over de rand naar beneden: de aarde onder je wordt kwadratisch kleiner. Een ander zaadje probeert zich tegen je aan te drukken, houvast zoekend, maar tegelijkertijd voel je ook hoe de kern al haar zaadjes begint los te laten. Even is er een moment dat iedereen om elkaar heen dwarrelt -eigenlijk best een vrolijke bende- schiet er nog door je heen, totdat je voelt dat de wind je meeneemt. Je voelt de frisse lucht. Even is er een onbezorgd gevoel, een gevoel van gedragen worden, van lichtheid. Daar wil je blijven, dat voelt zo goed, die enorme kracht van de wind die alles wegblaast. Die je bevrijdt van al je -letterlijk- aardse zorgen. Dat gelukzalige gevoel maakt dat je eerst niet merkt dat er om je heen iets is veranderd.

Het raakt je precies in het midden. Even is er een lichte pijn, meer een soort prikkel. Je bent uit balans. Opnieuw die pijn. Nu op verschillende plaatsen tegelijk. Je probeert op de wind te blijven liggen maar merkt dat je langzaam vochtiger en zwaarder wordt. Dan zie je het. Dikke regendruppels worden als kleine venijnige kogeltjes op je afgeschoten. Een regenbui! Normaal zou je daarnatuurlijk blij mee zijn, maar nu, hoog in de lucht, zit je daar niet op te wachten. Dit zijn echter allemaal nutteloze bespiegelingen. De werkelijkheid is dat je intussen met een noodgang omlaag valt. Door je toenemende gewicht lijkt de wind steeds minder invloed op je te hebben, de aarde komt opeens angstaanjagend hard dichterbij. Je ziet de contouren van een dorp, nee het is groter, een stad, je valt nog steeds naar beneden, je ziet daken, straten, mensen in de straat, je probeert af te remmen (hoe doe je dat als vallend zaadje??) .

Dan. Een zwart, vooruitbewegend, rond vlak direct onder je. Een landingsplek? Het ziet er uit als een soort ronde zwarte doos. Rakelings scheer je er langs. Er onder een lange zwarte jas. Je glijdt er langs naar beneden, ja een heerlijk eindeloos lange glijvlucht, dan zie je diep onder je de zwarte schoenen. Als twee grote bergen zwart glinsterend asfalt bewegen ze voort, soppend in de regen. Je bungelt nu aan de zoom van de jas, alleen nog vastgehouden door een enkele regendruppel. Geheel buiten adem, geheel buiten je zelf, kijk je naar beneden en je maakt een laatste wanhopige berekening hoe je denkt te willen landen: op de schoen, er achter, maar zeker niet….Plof. Ervoor!

Bhahaam! De impact van de dreun van de schoen is massief. In een keer voel je al het verzamelde water door de schoen uit je geperst worden. Alle kracht uit je wegvloeien. Het wordt zwart. Dit is het einde denk je. Dan wordt het weer lichter. Verbaasd merk je dat je vastgeklemd zit in het schoenprofiel. Bhaaam! Weer die dreun van de schoen die neerkomt. Nu zit je echter veilig vast en je voelt hoe je elke keer als de schoen de grond raakt je weer vol kunt zuigen met regenwater. Je zwelt steeds meer op en terwijl je weer mee omhoog beweegt plop je los: in een rechte streep schiet je op de goot af.

Het voortstromende water neemt je mee. De straat uit. De stad uit. Naar het beekje. Naar een druppel uit dat beekje waarmee je in het gras beland. Het groene voorjaarsgras.

De zon wordt sterker.

Jij ook.

Je voelt hoe het eerste nieuwe leven in je ontstaat.

Je maakt een diepe buiging.

kievitsbloem 1

Een gedachte over “De basis. Het leven. De weg. En nog veel meer.

Plaats een reactie