Reorganisatie

Behalve de geur die de ochtendspits heeft achtergelaten is de treincoupé leeg. Een kaal hok, zo zonder passagiers. De kleurstelling –lichtgrijs en vaalblauw- draagt ook al niet bij aan- Ik ben halverwege de coupe als de trein zich zo onvoelbaar in beweging zet dat ik achterover val. Ik kom half terecht op de leuning en de stoel van een ‘viertje’. “Shit!” vloek ik. De leuning heeft precies een eerdere blauwe plek geraakt en kreunend laat ik me verder opzij vallen in de hoek naast het raam.

De omgeving schuift als een ouderwetse zwart-wit film in grijze vlakken over de ruit voorbij. Ook in mijn hoofd is er vandaag weer die grijze mist die maar niet op wil trekken. Lange slierten kronkelen onder deuren door van kamers waar ik liever niet kom. Waar het donker is. Wat me angstig maakt. De film is gestopt. De trein staat stil. Gouda. Ik haal diep adem. De mist trekt heel even op. Hoewel ik niemand op het perron heb zien staan –heb ik wel gekeken?- moet iemand achter mij bezig zijn de glazen tussendeur open te duwen –ik hoor de scharnieren zacht en droog over elkaar schuiven.

Een stem, mannelijk, bevestigt mijn waarneming. Aan het weg- en weer terugdraaien van het geluid hoor ik dat hij niet in een telefoon praat maar tegen iemand achter hem. ’n Zij? Even twijfel ik, in verwarring gebracht door het lage timbre in de stem, maar dan zie ik haar voorbij komen. Geen stel denk ik meteen. Te weinig liefde. Ook geen vrienden. Te weinig warmte. Terwijl ik in mijn hoofd verder zoek naar een verband, zijn ze naast mij gaan zitten in het ‘viertje’ aan de andere kant van het pad. Zij reist net als ik ‘mee’, hij reist ‘tegen’. Hem kan ik dus in zijn ogen kijken en ik zie dat hij volledig gefocusseerd is op haar. Zij lijkt van de zijkant –lastig toch als je dat zonder oogcontact moet vaststellen- een aantrekkelijke vrouw van begin veertig. Half lang, blond, stijl haar. Glad gezicht, geen make-up. Tikje alternatief. Haar handen, geen ringen, rusten op iets, een soort tas die op haar schoot ligt.

Hij is zeker tien jaar ouder. Zwart, kort geknipt stekelig haar. Zwarte bril op een gelijkmatig, maar doorleefd gezicht. Hij lacht haar veel en te hard toe. Onwillekeurig kijk ik naar haar om te zien of zij naar hem terug lacht, maar ik zie hoe zij haar handen steeds iets vaster om het voorwerp op haar schoot klemt. Dat moet hem ook zijn opgevallen, want hij kijkt er vragend naar en zij zegt met haar mooie lage stem: “Pukkel”.

Een pukkel dus, zo’n vaalgroene tas uit het leger. Iets van vroeger. Iets voor hippies. En ‘leger’ blijkt het bruggetje waar hij naar op zoek is om zijn verhaal over militaire dienst te vertellen. Zijn mond begint weer te lachen en ik zie hoe zij instemmend knikt. Niet te hard om hem nog meer aan te moedigen, en net zo voorzichtig dat het nog beleefd is. Wat is het toch dat deze twee mensen met elkaar verbindt? En in welke verhouding? Ze  communiceren zo afstandelijk en vervreemdend dat het wel lijkt alsof ze elkaar de eerste keer spreken. Toch delen ze iets.

De mist in mijn hoofd is weer toegenomen. De periode in loondienst komt weer terug. Toenemende prestatiedruk. Tegenvallende resultaten. Reorganisatie. Ontslag. Gezichtsverlies. Schaamte.

En dan weet ik wat hen verbindt. Dat wat zoveel mensen bindt en tegelijk soms ook mijlen van elkaar verwijdert. Waar we vaak meer energie in steken dan in onze eigen partner. Waar we onze roem en status aan denken te kunnen ontlenen. Waar we niet zonder kunnen en soms toch op maandag al weer verlangen naar twee dagen zonder: WERK!

Reorganisatie. Ik hoor het woord nu ook vallen in hun gesprek en zie meteen aan hun lichaamstaal welke bres dit tussen hen slaat: Zij veert iets op, zet haar voeten steviger op de grond en spant soepel haar rug aan, dit alles in een nanoseconde; hij forceert een glimlach, probeert haar houding te kopiëren, maar doet dit zo krampachtig dat hij dat zelf ook voelt en daarmee direct aan haar laat zien dat hij het begin van dit machtsspel, hier, in dit kleine, onbeduidende gesprek nu al aan het verliezen is. Opeens zie ik in hem veel, zo niet alles wat sommige mannen van deze leeftijd lijken te hebben: de angst om buitengesloten te worden. Om over te blijven. Om gefrustreerd en cynisch te raken van de overtuiging nog zoveel te bieden te hebben en daar zo weinig en steeds minder op aangesproken te worden.

Ik zie hem zijn best doen om haar te overtuigen. De Sukkel. De goeie sukkel. Zij heeft al lang gezien en op 100 meter afstand geroken dat hij zijn kracht al meer dan 10 jaar geleden is verloren. Dat hij in weten nog wel op haar voorligt maar dat hij dit meerweten nog maar heel even kan inzetten als macht over haar. Zij weet en hij weet diep in zijn hart -nu ontkent hij dit nog- dat zij de sterkere is van de twee. Dat zij voelt hoe je het spel van verdeel en heers moet spelen. Soms open en direct, soms via de band. Hoe je relaties moet aangaan met vriend en vijand zonder je eigen identiteit te verliezen. Dat het inderdaad een spel is wat je moet leren spelen om te overleven.

Ach hij doet zo zijn best dat het pijn aan mijn ogen doet. Hoe harder hij zich inspant om haar te overtuigen, hoe meer zij overtuigd raakt van haar eigen kracht. Zij is zo’n rust en superioriteit gaan uitstralen dat ik nu eigenlijk alleen nog maar verlang naar het moment dat zij naar voren buigt om hem met een slagaderlijke beet in zijn nek uit zijn lijden te verlossen. Maar dan klinkt de geruststellende stem van de conducteur: “Dames, heren, wij naderen op tijd (ja, inderdaad denk ik nog) station Utrecht, u wordt vriendelijke verzocht om over of uit te stappen….”

Plaats een reactie