De kracht van herinneringen

Wonderlijk toch: Hoe langer we rondlopen op deze aardbol, hoe meer we hebben meegemaakt en hoe minder we er ons in verhouding van lijken te herinneren.

Ongetwijfeld zal toenemende leeftijd bepalen dat bepaalde gebeurtenissen alleen nog als een vage vlek vanuit ons geheugen zijn op te roepen. Interessanter is dat er dingen zijn die we ons helemaal niet meer kunnen of willen herinneren. De herinnering, het beeld, is er natuurlijk nog wel, het ligt ergens opgeslagen in ons geheugen, we lijken er alleen niet meer bij te kunnen. In de gesprekken die ik voer met cliënten praten we vaak over die herinneringen van vroeger: hun zogeheten biografie. Ik blader dan door het denkbeeldige familiealbum van hun jeugd en we bespreken dan de beelden die voorbijkomen. Het doel voor de cliënt is om zich een zo volledig mogelijk beeld van die jeugdjaren te vormen. Vaak blijken daar namelijk parallellen te liggen met vraagstukken waar zij in hun dagelijks functioneren mee worden geconfronteerd.

Hoewel iedereen natuurlijk goedwillend is, blijkt men zich vaak slechts flarden te kunnen herinneren. Er is een interessante oefening die ik gebruik om mensen te helpen (een deel van) die herinneringen terug te halen. Maar voordat ik daar over vertel: hoe werkt dat eigenlijk, ons geheugen? Hieronder een zo eenvoudig mogelijke uitleg.

Om te beginnen: we spreken wel steeds over ons geheugen als één entiteit, maar binnen dit geheugen zijn er drie opeenvolgende stadia waarin we op verschillende manieren dingen onthouden. In het eerste stadium, het sensorisch geheugen, slaan we tijdelijk gegevens op. Onze zintuigen nemen alles waar, slechts een deel daarvan slaan we op. De belangrijkste taak van het sensorische geheugen is de informatie net lang genoeg vasthouden om te beslissen welke informatie jouw aandacht verdient en belangrijk is voor het werkgeheugen.

Het werkgeheugen is het tweede stadium van het geheugen. Het werkgeheugen haalt relevante informatie uit het sensorische geheugen en verbindt deze met items die we al een keer eerder in het lange termijn geheugen (LTM) hebben opgeslagen. Ook in het werkgeheugen wordt de informatie maar tijdelijk vastgehouden maar wel een stuk langer dan in het sensorisch geheugen. Alles wat we in het LTM willen opslaan, moet aan de hand van een patroon of betekenis worden ‘gearchiveerd’. Alleen informatie waar een betekenis aan is toegekend kan worden opgeslagen in het LTM. Zo’n betekenis toekennen noemen we ‘coderen’. Eigenlijk is dit een soort tag die je aan de herinnering bevestigd.

Hoe meer verbanden je kunt leggen tussen nieuwe en oude informatie hoe meer je de kans vergroot dat je die informatie later kunt terughalen. En dat is belangrijk zo zullen we straks zien.

Een voorbeeld: als ik je vandaag vraag welke kleur schoenen je gisteren aan had, kun je dat met enig nadenken waarschijnlijk nog wel terughalen. Als ik je de vraag stel: welke kleur schoenen had je aan afgelopen donderdag (dit stukje schreef ik op maandag), zul je dat waarschijnlijk niet meer kunnen reproduceren. Behalve als je toevallig op die dag een bruiloft had van een goeie vriend die jou als getuige had gevraagd en waarvoor je een speciale bruidsoutfit met bijpassende schoenen had aangeschaft. Dan is er aan die schoenen een duidelijke betekenis toegekend. Maar als dat niet zo is (en voor de meesten van wie dit lezen zal dat zo zijn) dan zit deze specifieke informatie over de afgelopen dagen nog wel in ons werkgeheugen, maar is niet getagd (geen betekenis aan toegekend), wordt dus niet verbonden met reeds opgeslagen gegevens in het LTM en is als informatie na verloop van tijd niet meer terug te vinden. Logisch toch?

Het LTM is dus het laatste stadium van het verwerkingsproces. Ook dit deel van het geheugen bestaat weer uit meerdere delen. Ik beperk mij hier tot is het deel van het LTM waarin de persoonlijke informatie ligt opgeslagen: het episodisch geheugen. Door mentale tijdlabels kun je vaststellen wanneer de gebeurtenis plaatsvond en door contextuele labels kun je aangeven waar de gebeurtenis plaatsvond. De ontvangen informatie uit het werkgeheugen wordt hier bewaard, zodat ze op een later moment weer kan worden teruggehaald. In het LTM zijn woorden en concepten gecodeerd (getagd) naar hun betekenis en op die manier zijn ze weer verbonden met andere items die een gelijke betekenis hebben. Dit verbonden zijn door middel van overeenkomstige betekenissen is een belangrijk gegeven in het weer terug kunnen vinden van herinneringen.

Een voorbeeld: Ik herinner me dat ik als 6 jarige wegliep van de kleuterschool. De eerste beelden/betekenissen bij deze herinnering waren: Streng (schooljuffrouw), Vies (lauwe schoolmelk die je MOEST drinken). De herinnering hoe ik naar huis ben gerend/gelopen/gezworven? heb ik niet meer. Wel het beeld van het koord dat boven mij uit de brievenbus in de voordeur van mijn ouderlijk huis hangt. Betekenissen: hoop/redding/trots/moed, maar ook: Angst. Angst waarvoor vroeg ik mij heel lang af. De herinnering gaat verder: Mijn handje strekt zich uit, ik trek aan het koord en de deur zwaait open. Heel lang eindigde daar deze herinnering. Door –vele jaren later, ik moest wat moed verzamelen- te associëren op de betekenis Angst (in feite op zoek te gaan naar herinneringen met de tag: angst) ging de herinnering opeens verder: daar…is mijn moeder. En daar is de verklaring waarom deze herinnering is getagd met het label ‘angst’: De angst voor haar afwijzing. Want zodra ik, opgewonden, trots op mijn moedige daad, de gang in stap, komt zij in mijn herinnering naar voren, zegt dingen die ik mij nog steeds niet kan herinneren maar die als uitkomst hebben dat zij mij streng aan de hand onmiddellijk weer terug naar school voert…

Je kunt je het LTM voorstellen als een enorm netwerk van onderling verbonden associaties. En dat associëren is precies wat ik mijn cliënten vraag te doen als ze proberen om het plaatje van hun jeugd te completeren. Een hulpmiddel dat ik daarbij gebruik is dat ik ze vraag om voor elke zeven jaar van hun leven een gebeurtenis te beschrijven en op te schrijven die zij het meest bepalend of vormend vinden voor die periode. Wat er gebeurt als je op die manier je zelf dwingt om op zoek te gaan in de spelonken van je geheugen is dat je –bewust of onbewust- op zoek gaat naar de herinneringen die het meest sterk gecodeerd zijn.

Eerst komt de herinnering naar boven (in mijn voorbeeld het weglopen van school) die je op dat moment voor jezelf opschrijft. Het opschrijven heeft als bijeffect dat je jezelf dwingt om concreet te zijn in wat je je precies herinnert. In het bespreken van deze opgeschreven herinneringen met cliënten komt vaak een nieuwe herinnering of uitbreiding van een bestaande (zoals in mijn voorbeeld) naar boven. Vaak vertellen cliënten mij dat alleen al het doen van deze oefening bij hen zelf de weg naar nieuwe herinneringen opende. Het plaatje van je jeugd wordt hierdoor meer compleet en -veel belangrijker- meer dynamisch en gelaagd.

En zo begint de schatkamer van ons geheugen, de basis waar veel van onze eerste en levensbepalende herinneringen zijn vastgelegd, meer en meer de verbanden te openbaren met de complexiteit van onze dagelijkse omgeving.

En dient zo ook steeds beter als hulpmiddel in de verklaring van ons huidige gedrag en de afhankelijkheden die we daarin ervaren.

Plaats een reactie