Angst en de Olifant

Ik zwem over de bodem iets omhoog naar het ondiepe stuk. Waar je kunt staan. Ik heb nog steeds genoeg lucht, maar in mijn hoofd hoor ik een eerste alarm bel rinkelen: Heb je nog wel genoeg lucht over??

Ik denk dat ik een jaar of 6 was. Ik zit op mijn knieën op de rand van het zwembad. Mijn hart bonkt in mijn keel. Achter mij de zwemjuffrouw. In het wit. Dat herinner ik me nog. Stevig. Blond. Streng. “Ja, goed zo, jongetje (kan me niet herinneren of ze toen, in 1969, de kinderen in de zwemles al bij hun naam aanspraken). Doe de armen nu maar langs het hoofd en buig maar voorover.” Ik ruik de chloordamp van het water. Het water. Het is slechts een paar centimeter beneden mij, maar voor mijn gevoel hang ik boven een metersdiepe afgrond. Angstig probeer ik in te schatten waar het water ophoudt en de bodem begint (stel je voor dat ik mijn neus tegen de bodem zou stoten!), maar door de spiegeling zie ik alleen maar een soort grijs-blauw-bewegend mozaïek. Ik voel haar hand op mijn rug. Een zachte maar dwingende hand die mij richting het water duwt. Ik word misselijk van angst. Mijn knieën proberen krampachtig hun positie op de harde stenen rand te behouden. Tevergeefs, dat weet ik al, maar ik wil niet naar beneden, naar die grote koude watermassa. Ik wil niet dat mijn neus volloopt met water en ik meteen hoofdpijn krijg. Ik wil dat branderige gevoel in mijn ogen niet. IK WIL NIET, wil ik uitschreeuwen, maar die kans krijg ik al niet meer want ik voel hoe ik voorover wordt geduwd. Voor mijn gevoel glij ik in het water meters naar beneden voordat ik mijn angst dat ik niet genoeg lucht heb om boven te komen overwin en denk: Waar is boven? Hoe kom ik boven? Ik schrik: ik weet het niet! Ben ik op weg naar beneden? Nog verder naar beneden?? Ik schrik nog meer en mijn mond schiet in een reflex even open. Water naar binnen! Ik wil hoesten. Lukt niet. Ik spartel. Ik draai. Opeens zie ik boven mij dat het lichter is. Alles in mijn lichaam spant samen en als een soort dolfijn duik ik naar de oppervlakte…

Hier stopt deze traumatische herinnering. Ik had in mijn geheugen graag nog een beeld gehad van die zwemjuffrouw, die vervloekte zwemjuffrouw. Zodat ik haar in mijn gedachten nog wat had kunnen aandoen, zo kwaad was ik op haar. En natuurlijk op mijzelf. Dat ik zo angstig en laf was geweest. Zo angstig dat ik nu nog steeds niet durf te duiken. Nog steeds niet kan duiken ook. Denk ik. Toch kom ik al weer jaren regelmatig in het zwembad. Trek ik baantjes. Goed voor de conditie, goed voor het gestel. Sinds een paar jaar sluit ik af met stukje onderwater. Dat begon toen ik zag dat één van mijn zonen grote moeite had met het examen 6 meter onderwater zwemmen. Op het einde moet je dan door een gat dat op ongeveer 2 meter diepte hangt. Keer op keer zwom hij net voor het gat omhoog. Angst. Angst om het niet te halen, om niet genoeg lucht te hebben om na het gat weer boven te komen. Ik herkende mijn eigen angst van die duik van toen en dacht: Hier moet ik iets mee.

Dat onderwaterzwemmen begon de eerste keren nogal angstig. Na een paar meter onderwater begon de oude overtuiging al weer te werken dat ik niet genoeg lucht had, ik merkte hoe de angst om te stikken alle lucht uit mij wegzoog en ik schoot als een pijl weer naar boven. Daar ga je dan eens een paar keer over nadenken en ik kwam uiteindelijk tot de conclusie dat het natuurlijk allemaal nergens op sloeg. Maar voor ik zover was gingen daar wel wat weken en maanden overheen. Toen begon ik de smaak te pakken te krijgen: ik zwom steeds verder onder water en voelde mijn angst langzaam verdwijnen. “Zie je wel dat je het kunt”, zei ik trots tegen mezelf.

Tot deze zomer. Het buitenbad. Vijftien meter langer dan het binnenbad. Ik kijk naar de overkant en denk: dat kan ik dan toch ook halen? Tegelijk voel ik ook weer die oude angst. Die belemmerende overtuiging dat ik vooral niet moet denken dat ik dit kan.

Ik start in het diepe stuk. Ik voel hoe de eerste meters onder water als vanzelf onder mij wegglijden. Ik passeer de ketting tussen diep en ondiep. Ik zwem over de bodem iets omhoog naar het ondiepe stuk. Waar je kunt staan. Ik heb nog steeds genoeg lucht, maar in mijn hoofd hoor ik een eerste alarm bel rinkelen: je bent pas op de helft! Heb je nog wel genoeg lucht over?? Ik negeer het gerinkel en zwem zo stoïcijns als mogelijk door. Na een paar meter doorzwemmen zie ik in de verte vaag de contouren van de muur. De muur! Juicht mijn hart. Maar de bel is ineens drie zo hard gaan rinkelen. Er zijn nu ook zwaailichten in mijn hoofd aangegaan. “Je moet naar boven”, zegt een onzichtbare stem. “Nu!” klinkt het nog dwingender. Ik probeer alles weer te negeren en concentreer me op de muur voor mij die opeens schrikbarend snel dichterbij komt! Ik voel hoe ik de lucht uit mijn tenen moet halen, hoe de angst mokerslagen uitdeelt in mijn hoofd, schreeuwt dat ik naar boven moet. Hoe ik voel dat ik dat niet wil. Dat ik dat andere wil. Hoe ik voel dat mijn hand de muur raakt….

Eigenlijk is dit mijn variant op het verhaal van de olifant. De olifant die als baby met een touw om zijn poot aan een boom wordt vastgebonden. De eerste dagen probeert hij te ontsnappen, maar leert al snel dat hij niet weg kan. Hij gaat geloven dat hij het touw niet los kan maken. De olifant groeit en wordt groter en sterker. Omdat hij gewend is aan het touw om zijn poot probeert hij ook niet meer te ontsnappen. Met zijn kracht zou dat makkelijk kunnen, maar omdat hij gelooft dat hij het niet los kan maken, probeert hij het ook niet meer.

En zo werkt dit feitelijk ook bij ons. Als kind heb je leren omgaan met de werkelijkheid zoals je die als kind hebt ervaren. Je hebt een aantal conclusies getrokken over die wereld. Over je zelf. Je hebt iets leren geloven (in mijn geval de angst om onder water te durven zijn) en je twijfelt daar niet meer aan. Heel je denken, voelen en doen is op deze aannames gebaseerd. Terwijl je nu als volwassene veel meer mogelijkheden tot je beschikking hebt dan toen als kind. Je hebt nu ook de mogelijkheid om een alternatief te kiezen. En toch doe je het niet omdat je er niet bij stilstaat.

Wie kent niet één van de volgende dilemma’s:

  • Je wilt iets wel, maar je doet het niet
  • Je wilt iets niet, maar je doet het toch

Hoe kan dat eigenlijk? Hoe is het mogelijk dat je bewust iets wilt maar dat je het toch niet doet. Dat heeft alles te maken met het onbewuste. Je hebt als kind een beeld gemaakt van de werkelijkheid dat niet meer overeen komt met de werkelijkheid van nu. Veel van deze onbewuste overtuigingen kloppen niet meer. Daardoor wil je iets wat je toch niet doet of andersom. Of je ervaart hierdoor een probleem.

Voorlopige conclusie: Het zijn weliswaar je eigen conclusies, gedachten en overtuigingen, maar dat wil niet zeggen dat je ze ook altijd moet geloven. In één van mijn volgende blogs kom ik hier op terug.

Gisteren hoorde ik dat het zwembad waar ik toen les had deze zomer met de grond gelijk is gemaakt. Er ligt nu een mooi groen grasveld.

Mooi symbolisch toch? Nou alleen nog een keer leren duiken…

Meer lezen? Jeroenkostermanblog.com.

Een gedachte over “Angst en de Olifant

  1. Je schrijft dit zo krachtig dat ik even dacht dat ‘ik’ aan de rand van het zwembad zat.
    Ik ga wekelijks een paar keer zwemmen, baantjes trekken, mijn hoofd weliswaar boven water, en dat blijkt niet zó goed te zijn voor rug en nek enzo… maar ik voel nog steeds de angst om onder water te raken, zonder adem te vallen en niet meer te weten waar de uitgang is.
    En echt waar, laatst dacht ik, tijdens het zwemmen: Lena, waarom leer je niet gewoon eens duiken?
    Wedden wie het eerst kan duiken?
    Lena

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie